Over verleiding, verf en tederheid
Door Elaine Vis
Fundamentele kunst is een stroming uit de 20ste eeuw. Er zijn nog steeds kunstenaars die met volle overgave vorm, kleur, formaat en schildertechniek als basisprincipe van hun werk zien.
De beeldtaal van deze kunstenaars is doorgaans vaak koel, abstract en soms volledig geometrisch. Maar niet bij schilder Eveline Braak (1976). Hoewel haar werk past binnen de traditie van de fundamentele schilderkunst zijn haar schilderijen speels en teder. Zij confronteert de toeschouwers met een esthetisch lokkend raadsel waarin de betekenis van wat je ziet je steeds weer ontglipt.
Tijdens haar studie (1996-2000) aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht werd ze geraakt door het werk van fundamentele schilders. De stroming uit de jaren 60 en 70. Het werk van de Nederlanders Toon Verhoef en Marien Schouten uit de 80 jaren intrigeerde haar met name.
‘Ik heb toen een eigen vormentaal ontwikkeld vanuit het doen, heel veel doen. De formaten van de schilderdoeken werden gaandeweg langwerpiger, liggende gerekte formaten. En ik schilderde vanuit mijn eigen belevingswereld, mijn eigen kleuren en vormen.’
Veel formele facetten binnen de fundamentele kunststroming kan je terugvinden in het werk van Eveline Braak, maar haar werk valt meteen op omdat het meer gelaagd is. Daardoor heeft het iets speels, het is opener en, misschien wel door de kleurstelling, gevoeliger. ‘Er is ook tederheid’, zegt zij er zelf over, ‘het is minder hard’. Op internet zie je dat niet, maar wel als je in het atelier voor het schilderij staat.
In haar abstracte ‘landschappen’, gebruikt ze frisse, aantrekkelijke kleurcomposities met vormen die met elkaar communiceren. ‘In het werk zoek ik naar de juiste spanning. Soms moet ik ingrijpen, moet er nog iets, omdat het anders te decoratief is, te mooi.’
In korte werksessies bezoekt Eveline haar atelier. Dan ‘blijf ik fris en kan ik goed kijken’. De korte sessies zijn goed te combineren met haar baan als projectcoördinator bij ProRail. Onder andere besteedt ze daar tijd aan de commissie die kunstwerken in en rond stations in Nederland mogelijk maakt.
In het atelier wordt nieuw werk altijd uiterst gestructureerd opgezet, daarna neemt de intuïtie het volledig over. Ze prepareert eerst gelijkvormige ondergronden want ze werkt in reeksen. Dan zet ze een raster op met potlood of verf, soms uitgemeten, soms uit de losse pols. En ze bepaalt met welke kleuren ze gaat werken. Daarna reageert ze stap voor stap met een intuïtieve ingreep in het bestaande beeld. Soms gebruikt ze tape om vlakken te kaderen, soms werkt ze uit de losse pols. De vormen kunnen groot zijn, pasteus in de verf of ijl. Er ontstaan vaak per ongeluk vormen met verf en dan maakt zij een keuze of ze blijven of niet.
‘Kijk, dunne verf met wit eronder, waterig geel eroverheen als een soort glacerende laag, en achter het blauw zit oranje. Ik heb het wit met wat blauw en acrylbinder gemengd, dat is interessanter dan een puur blauw vlak. Elke kleur die ik er tegenaan zet, heeft natuurlijk invloed op het geheel. Soms gaat de vorm ernaast naar achteren, dan weer naar voren. Ik zoek op het doek.’
Hoe langer je kijkt hoe meer je ziet, des te meer er gebeurt. Je kan dwalen in een landschap vol kwaststreken, tussen afgebakende gebieden en lekkende kleurige randjes. Er is acrylverf, lakverf, latex, matte verdunde acrylverf, waterverf en een poederachtige huid. Er zijn getekende lijnen op de achtergrond, vaak rasters en er zijn beschilderde stukken papier of karton in de schildering geplakt.
‘Uit niet afgemaakt werk op papier en linnen knip ik vormen en daar componeer ik weer nieuwe beelden mee.’ Braak haalt mandjes tevoorschijn met honderden geordenende uitgeknipte vormpjes; ovalen, blokjes, rondjes en ondefinieerbare vormen. Ze gebruikt ze voor de kleine werken maar ook om schetsen mee te componeren voor groter werk. ‘Dan kan ik kijken hoe iets staat. Schoonheid met spanning kan je niet van tevoren plannen, en ook niet weten, je komt het juiste beeld tegen tijdens het proces van maken. Door te schuiven of door tegen een vorm aan te schilderen.’
Dan laat ze een serie portretjes zien die ze maakte in de coronajaren.
‘Dit ontstond vanuit frustratie, het is atypisch werk, want ik ben een abstracte schilder. Door foto’s uit de krant te knippen en eindeloos veel portretjes op papier te maken voelde ik mij in die tijd meteen beter.’ Ik zie gezichten die afgedekt zijn door een ovalen vorm. Mondkapjes benadrukt als vorm. Toch voelt het verwarrend, er kleeft ondanks het geabstraheerde een verhalend element aan dit werk. Eveline onderzoekt in dit werk hoe lang een beeld herkenbaar blijft. Zij laveert in dit werk tussen herkenbaarheid en abstractie.
De laatste tijd schildert Eveline Braak vaker op paneeltjes van hout. ‘Voor het tekenen in de schilderijen heb je een harde ondergrond nodig en op paneeltjes kan je makkelijker iets bevestigen.’
Recente kleine liggende werken lijken voor de muur te zweven door een verborgen lat aan de achterzijde. Dit werk komt in de buurt van een collage. Werkelijke fysieke lagen komen duidelijker terug in al haar nieuwe schilderijen. Door het gebruik van houten blokjes en latjes ontwikkelt het werk steeds meer richting muurobject. Het mooie beeld en de abstractie blijven leidend. ‘Ik zoek wel naar een mate van spanning met verf in combinatie met de opgeplakte vormen.’